lidwoord
Voor ieder zelfst.n.w. moet een lidwoord komen in het Frans:
de / het: le, la, l', les geen lidw in Ndl: du, de l', de la, des
MAAR
* na algemene bewering > toch le / la / les
* na aimer etc > le / la / les (zelfs bij ontkenning)
* na een hoeveelheid of een ontkenning (behalve bij être)
veranderen un / une / du / de la / de l'/ des in DE. (le, la, les dus niet)
* Je krijgt ook alleen DE na: avoir peur de / avoir envie de / avoir besoin de
* de + le = du / de + les = des / de + des = de (des vervalt dan)
* à + le = au / à + les = aux
geen extra uitleg en oefeningen
bijvoeglijk naamwoord
Let op: m, v, ev, mv + plaats
cher papa et chère maman; une plus haute tour; la meilleure chanson
geen extra uitleg en oefeningen
bijwoord: bijv.n.w. + -ment of aparte vorm: bien / mieux / longtemps / mal
uitleg en oefeningen voor wie wil
voorzetsels / tijdsbepalingen
* naar / in + plaats: en France / au Portugal / aux Pays-Bas / à Paris
* naar + persoon: chez Pierre (naar/bij P thuis), vers Pierre (naar / in de richting van P)
* met de : en vélo, en train, en avion, etc, maar: à pied
* in het weekend = le weekend / 's nachts = la nuit / 's avonds = le soir;
maar: à 4 heures du matin = om 4 uur in de ochtend
* in mijn vrije tijd = pendant mon temps libre / in mijn vakantie = pendant mes vacances
* ik ben op vakantie = je suis en vacances / ik ga op vakantie = je pars en vacances
* toujours = altijd / tous les jours = alle dagen, iedere dag
geen extra uitleg en oefeningen
bezit vnw: mon, ma, mes / ton, ta, tes / son, sa, ses / notre, nos / votre, vos / leur, leurs
extra uitleg en oefeningen voor wie wil
ontkenningen
ne...pas = niet / ne...jamais = nooit / ne...pas du tout = helemaal niet / ne...pas encore = nog niet / ne...plus = niet meer / ne...que = slechts, alleen maar /ne...rien = niets; Rien ne...(aan begin van een zin) / ne...personne = niemand; Personne ne...(aan begin van een zin)
extra uitleg en oefeningen voor wie wil
persoonlijk vnw
Dit onderwerp is lastig, maar komt nauwelijks voor in schrijfopdrachten, behalve
voorzetsel + moi, toi, lui, elle, nous, vous, eux, elles
ikzelf = moi-même, toi-même, …nous-mêmes
extra uitleg en oefeningen voor wie wil
De volgende uitdrukkingen worden gevolgd door de SUBJONCTIF. Het is mooi om er één te verwerken in je tekst. Hoe je de subjonctif maakt kun je zo nodig opzoeken in de Van Dale.
Vertaal:
Hoe vertaal je "om te"?
J'espère venir. = Ik hoop te komen.
Je vous invite à venir. = Ik nodig jullie uit om te komen.
Il m'a demandé de venir. = Hij heeft me gevraagd om te komen.
De meeste werkwoorden hebben de.
die, dat = qui of que ?
II. wat (dat wat / hetgeen) = ce qui / ce que (betr vnw met ingesloten antecedent)
- Si tu parles à ton ami, il t’aidera.
- Si tu parlais à ton ami, il t’aiderait.
- Als je met je vriend spreekt, zal hij je helpen.
- Als je met je vriend (sprak) zou spreken, zou hij je helpen.
Si + présent – futur na de komma
Si + imparfait – futur du passé na de komma
vb. (Demain) nous / allons donner / un cadeau / à Marie (demain).
vb.( À dix heures) il est parti (à dix heures).
vb. (À Paris) j'ai visité / la tour Eiffel (à Paris).
- na het werkwoord
- bij de passé composé: tussen het hulp ww en het volt deel
het lezen = NIET: le lire...... Er zijn twee oplossingen:
a. het lezen > la lecture (er is een woord voor; zie woordenboek)
b. Lire des livres romantiques me détend. (infinitif gebruiken of omschrijven)
* Gebruik geen woorden die je zelf nog nooit gehoord of gezien hebt.
* aussi altijd aan het eind van een zin(sdeel)
* zeer, erg = très; te (veel) = trop
* hij kan = hij heeft de tijd > il peut ; = hij is in staat om > il sait
* ik doe graag... = j'aime faire...
* er is / zijn/ er staat / er ligt + zelfst.n.w. = il y a; in de kamer is een tafel = il y a une table
* daar = là-bas
* waar? = où
* of = rood of zwart = rouge ou noir / ik weet niet of = je ne sais pas si...
* voir = zien / regarder = kijken (naar) / entendre = horen / écouter = luisteren (naar)
* lopen = aller / venir / sortir / entrer / s'approcher; marcher = stevig de pas erin hebben
* hij zit = il est assis / hij gaat zitten = il s'asseoit