Pagina's

bijwoord (poli - poliment)

 


 

Wat is een bijwoord?

1a. Il est un bon élève. = Hij is een goede leerling
1b. Il travaille bien= Hij werkt goed.
2a. Luc est poli= Luc is beleefd.
2b. Il répond poliment= Hij antwoordt beleefd.

In zin 1a zegt “goed” iets van “ leerling”.           
>“Goed” is hier dus een bijv.n.w.
In zin 1b zegt “goed” iets van “werkt”.                
>“Goed” is hier dus een bijwoord.
In zin 2a zegt “beleefd” iets van “ Luc”. 
>“Beleefd” is hier dus een bijv.n.w.
In zin 2b zegt “beleefd” iets van “antwoordt”.
>“Beleefd” is hier dus een bijwoord.

Gebruik
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.
Een bijwoord zegt iets van
1. een werkwoord
2. een bijvoegelijk naamwoord
3. een ander woord

Vorm
In het Nederlands verschillen het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord niet van vorm. In het Frans wel. Hoe maak je een bijwoord?

1. bijv.n.w. dat eindigt op klinker + -ment
poli > poliment = beleefd

2. bijv.n.w. dat eindigt op medeklinker: neem vrouwelijk + -ment
complet > complète > complètement = helemaal / compleet

3. bijv.n.w. op -ent > -emment   vb. prudent > prudemment = verstandig / voorzichtig
bijv.n.w. op -ant > -amment     vb. suffisant > suffisamment = voldoende
Maar: lent > lentement = langzaam

4. onregelmatige bijwoorden : 
bon > bien - goed 
meilleur > mieux - beter 
long > longtemps - lang (van tijd) 
mauvais > mal - slecht 
pire > pis - erger 
énorme > énormément - geweldig 
précis > précisément - precies  
rapide > rapidement / vite - snel 
gai > gaiement - vrolijk 
gentil > gentiment -  aardig, vriendelijk



Oefening 1


Geef van elk bijvoegelijk naamwoord het bijbehorende bijwoord + BETEKENIS:
1. suffisant
11. spécial
2. lent
12. précis
3. bon
13. absolu
4. doux
14. prudent
5. cruel
15. simple
6. meilleur
16. brillant
7. secret
17. exact
8. heureux
18. certain
9. mauvais
19. rapide
10. énorme
20. vrai



Oefening 2. Doe de juiste keuze en vertaal.
  1. Ne traversez pas lent / lentement, mais vite / rapide !
  2. Mon ami veut absolu / absolument faire le Tour de France.
  3. Il n’est pas un coureur brillant / brillamment.
  4. Son frère est un meilleur / mieux coureur.
  5. Il est aussi meilleur / mieux préparé.
  6. C’est un travail énorme / énormément.
  7. Heureux / heureusement, il n’est pas tombé.
  8. Ça ne va pas bon / bien. Ça va mauvais / mal.
  9. Nous avons exact / exactement les mêmes idées.
  10. Parle plus haut / hautement, s’il vous plaît !
  11. C’est vrai / vraiment ridicule.










Oefening 1


Geef van elk bijvoegelijk naamwoord het bijbehorende bijwoord + BETEKENIS :
1. suffisamment = voldoende
11. spécialement = speciaal
2. lentement = langzaam
12. précisément = precies / juist
3. bien = goed
13. absolument = absoluut
4. doucement = zachtjes
14. prudemment = verstandig
5. cruellement = wreed
15. simplement = eenvoudig
6. mieux = beter
16. brillamment = schitterend / briljant
7. secrètement = in het geheim
17. exactement = precies
8. heureusement = gelukkig
18. certainement = zeker
9. mal = slecht
19. rapidement = snel
10. énormément = heel erg / geweldig
20. vraiment = echt / werkelijk



Oefening 2. Doe de juiste keuze en vertaal.
  1. Ne traversez pas lentement, mais vite !
  2. Mon ami veut absolument faire le Tour de France.
  3. Il n’est pas un coureur brillant..
  4. Son frère est un meilleur coureur.
  5. Il est aussi mieux préparé.
  6. C’est un travail énorme..
  7. Heureusement, il n’est pas tombé.
  8. Ça ne va pas bien. Ça va mal.
  9. Nous avons  exactement les mêmes idées.
  10. Parle plus haut, s’il vous plaît !
  11. C’est vraiment ridicule.  




aanvulling voor klas 4:

Let op 1: In sommige uitdrukkingen wordt het bijvoeglijk naamwoord ipv het bijwoord gebruikt :
travailler dur = hard werken
coûter cher = veel kosten
parler bas / haut = zachtjes / hard praten
sentir bon / mauvais = lekker / vies ruiken
faire pareil = hetzelfde doen

Let op 2: Soms, als het bijwoord erg lang wordt, gebruikt het Frans liever een omschrijving :
Regarder d´un air étonné (en niet : étonnément)                              
verbaasd kijken (met een verbaasd uiterlijk)
Dire quelque chose d´un ton fâché (en niet : fâchément)
iets op boze toon zeggen

Let op 3 : Zonder te…= sans + infinitif
sans bouger = zonder te bewegen
sans dire un mot = zonder een woord te zeggen
 
 

Oefening 1. Vertaal het woord tussen haakjes.
  1. Il ne reste pas (lang).
  2. Elle regarde (verbaasd).
  3. Nous travaillons (hard)
  4. Parlez (zachtjes) !
  5. Écoutez (goed) !
  6. Il était très (verbaasd).
  7. J’ai (goed) mangé.
  8. La voiture roule (slecht).
  9. (Gelukkig) il est très (voorzichtig).
  10. Ces livres sont (oud), mais ils sont (geweldig) intéressants.




    oefening 2. Vertaal het woord tussen haakjes.
    1. Je n'aime pas (zo / zo erg) le rap.
    2. À cause de chutes de neige, les automobilistes voient (slecht).
    3. Elle a attendu (lang) au guichet.
    4. La victime s'est rétablie d'une blessure (ernstig).
    5. Caresse le chien (zachtjes), car il peut mordre.
    6. Ecoute cette chanson, elle est (goed).
    7. Ce voleur travaille (langzaam).
    8. La chambre est (helemaal) noire.
    9. (Natuurlijk), il ne faut pas faire de bruit.
    10. (Gelukkig), le chien dort sur ses deux oreilles.
    11. Le voleur ouvre (omzichtig) les tiroirs.
    12. Depuis cet été elle a  (compleet) changé.
    13. (Helaas) , Marie n'a pas gagné.
    14. Regarde cet homme. C'est un (echte) charmeur!
    15. Il travaille (geregeld) pendant la nuit.


    oefening 3
    Maak van de volgende bijv.n.w. bijwoorden en zet ze in de goede zin:
    vrai / bon / facile / rapide / long
    1. Julien travaille...............
    2. Nous avons...........analysé les traces.
    3. Moi, j'ai ..............réfléchi.
    4. C'est...................un homme sympa.
    5. On dit .............: je n'y peux rien!






     
    1. Oefening 1. Vertaal het woord tussen haakjes.
    2. longtemps
    3. d’un air étonné / étonnément
    4. dur
    5. bas
    6. bien
    7. étonné
    8. bien
    9. mal
    10. Heureusement - prudent
    11. vieux - énormément


    oefening 2
    1. tellement
    2. mal
    3. longtemps
    4. grave
    5. doucement
    6. bonne
    7. lentement
    8. complètement
    9. naturellement
    10. heureusement
    11. discrètement 
    12. complètement
    13. malheureusement
    14. vrai
    15. régulièrement

    oefening 3
    1. bien
    2. rapidement
    3. longtemps
    4. vraiment
    5. facilement