Pagina's

worden BB5

 A.   worden + volt.deelw = être
      worden + bijvoeglijk of zelfst.nw = devenir

voorbeeld 1
De rekening moet worden betaald. = La note doit être payée.
De rekening zal worden betaald. = La note sera payée.
De rekening wordt betaald. = La note est payée.
Let op La note est payée. betekent natuurlijk ook De rekening is betaald. Of je het beter met wordt of met is kan vertalen hangt van de context af. Je mag het zelf beslissen.

voorbeeld 2
Dat kan interessant worden. = Cela peut devenir intéressant.
Hij wordt rijk. = Il devient riche.


B. Het is zeer aan te raden zelf geen lijdende of passieve zinnen te maken in het Frans. Je kunt ze vermijden op 2 manieren:
1. door on te gebruiken
2. door se te gebruiken
ad 1. On ouvre la porte.  = Men opent de deur. = De deur wordt geopend.
         On sonne. = Men belt aan. = Er wordt gebeld.
ad 2. La porte s'ouvre. = De deur opent zich. = De deur gaat open. / De deur wordt geopend.
         Cela ne se dit pas. = Dat zegt men niet. = Dat wordt niet gezegd.
ps. Wil je toch weten hoe je passieve zinnen maakt, klik dan hier.

C. vaste uitdrukkingen:
tomber malade = ziek worden
tomber amoureux = verliefd worden
tomber d'accord = het eens worden
Il se fait tard. = Het wordt laat.
Il se fait jour. = Het wordt dag.
Il se fait nuit. = Het wordt nacht.

 



exercice 1 Vertaal de woorden tussen haakjes.
1. La chambre doit .....(worden) nettoyé.
2. Elles veulent...(worden) très riches.
3. Ma soeur......(is geworden) amoureuse de mon ami.
4. La fête ...(wordt) organisé par notre classe.
5. La fête ...(is) organisé par notre classe.
6. La fête ...(zal worden) organisée par notre classe.
7. les ministres ....(zijn geworden) d'accord.
8. En Indonésie il ...(wordt) nuit à six heures.
9. Les arbres devant notre mnaison ...(worden) très hauts.
10. Ce magasin...(is) fermé entre midi et une heure.
11. Ce magasin ..(wordt) gesloten dans dix minutes.
12. Hier, notre chien ...(is geworden) malade.
13. Il ............(wordt) tard.


exercice 2 Vertaal
1. Er wordt gebeld.
2. Er wordt Frans gesproken.
3. Wij worden geholpen door onze vrienden.
4. Die bomen zijn door mijn grootvader geplant.
5. De les zal maandag herhaald worden.
6. . De auto moet gewassen worden.



 ANTWOORDEN
exercice 1 Vertaal de woorden tussen haakjes.
1. La chambre doit .être....(worden) nettoyé.
2. Elles veulent..devenir .(worden) très riches.
3. Ma soeur....est tombée..(is geworden) amoureuse de mon ami.
4. La fête .est..(wordt) organisée par notre classe.
5. La fête .est..(is) organisée par notre classe.
6. La fête .sera ..(zal worden) organisée par notre classe.
7. les ministres ..sont tombés..(zijn geworden) d'accord.
8. En Indonésie il .se fait..(wordt) nuit à six heures.
9. Les arbres devant notre maison .deviennent..(worden) très hauts.
10. Ce magasin.est..(is) fermé entre midi et une heure.
11. Ce magasin .est.(wordt) fermé dans dix minutes.
12. Hier, notre chien ..est tombé..(is geworden) malade.
13. Il .....se fait.......(wordt) tard.

exercice 2 Vertaal
1. On sonne.
2. On parle français.
3. Nos amis nous aident. / On est aidé par nos amis./ Nous sommes aidés par...
4. Mon grand-père a planté ces arbres. / Ces arbres ont été plantés par mon grand-père.
5. On répétéra cette leçon lundi. / Cette leçon sera répétée lundi.
6. Il faut laver la voiture. / La voiture doit être lavée.