Pagina's

passé composé of imparfait?

 

Het Frans kent 2 verleden tijden: de passé composé en de imparfait. Maar wanneer gebruik je nu de één en wanneer de ander? 

De imparfait gebruik je:

A) bij een beschrijving (decor / situatie / persoon)  pe. il portait des lunettes... = hij droeg een bril
B) bij een gewoonte in het verleden  pe. Il racontait toujours la même chose = Hij vertelde altijd hetzelfde. 
C) bij een een toestand: was aan het... / zat te...  pe. Il regardait un film. = Hij zat een film te kijken.  
 
In alle andere gevallen gebruik je de passé composé. Die wordt veel meer (95%) gebruikt  dan de imparfait (5%), dus bij twijfel: passé composé. 
 
 
 
 

Voor wie graag heel precies wil zijn: de passé composé gebruik je 
A) bij een (nieuwe) gebeurtenis: 
Il a changé de direction. = Hij veranderde van richting.
B) bij gebeurtenissen die elkaar opvolgen: 
Il m’a renversé et en tombant j’ai fait une grande bosse dans sa bagnole. 
 = Hij reed me omver en in mijn val maakte ik een grote deuk in zijn wagen. 
C) als er bij staat bij hoe lang het duurde: 
Je suis resté trois jours. 
D) bij gebeurtenissen in het verleden waarvan de spreker het effect in het heden wil benadrukken:
J’ai eu un accident. = ik heb een ongeluk gehad. 
Cette aventure m’est arrivée vers 1882. = Dit avontuur heb ik in 1882 meegemaakt.
E) om het begin van een handeling in het verleden weer te geven. 
J’ai vu un enfant qui tremblait de froid.  Mijn oog viel op een kind dat zat te bibberen van de kou.