onpersoonlijke werkwoorden (il pleut)
A. Onpersoonlijke werkwoorden zijn werkwoorden die alleen in de il-vorm voorkomen. Je kunt deze werkwoorden niet in een andere persoon, wel in een andere tijd zetten:
neiger > il neige = het sneeuwt
il neigeait = het sneeuwde (extra -e ivm uitspraak van de g)
pleuvoir > il pleut = het regent
il pleuvait = het regende
il a plu = het heeft geregend
il pleuvra = het zal regenen
faire = (het weer) > il fait beau / mauvais = het is goed / slecht weer
il faisait chaud = het was warm
il fera du vent = het zal waaien
il y a = er is, er zijn
il y avait = er was / er waren
il y a eu = er zijn geweest
il y aura = er zullen zijn
Let op: il y a + tijdsbepaling = geleden
vb. il y a deux ans = twee jaar geleden
arriver = gebeuren > il arrive = er gebeurt
il est arrivé = er is gebeurd
falloir > il faut = 1. het is nodig 2. men moet
Il faut partir. = Het is nodig te vertrekken. / Men moet vertrekken.
Il faut 100 grammes de beurre. = Er is 100 gram boter nodig. / Je hebt...nodig.
il fallait = het was nodig / men moest
il a fallu = het is nodig geweest / men heeft gemoeten
il faudra = het zal nodig zijn / men zal moeten
Let op 1: als je aan wilt geven wie iets moet, voeg je
me, te, lui, lui, nous, vous, leur, leur toe (meewerkend voorwerp)
vb. Il me faut partir. = Ik moet vertrekken.
Il me faut un livre. = Ik heb een boek nodig.
Let op 2: een andere manier om moeten uit te drukken is dmv het werkwoord devoir.
(je dois, tu dois, il doit, nous devons, vous devez, ils doivent; pc: j'ai dû; fut: je devrai)
B. Er zijn ook werkwoorden die in het Nederlands onpersoonlijk zijn, maar in het Frans niet:
Het spijt me = Je regrette (de + infinitif)
Het is me gelukt = J'ai réussi (à + infinitif)
Het verbaast me = Je m'étonne (de)
Exercice 1. Beantwoord de vragen met een volledige zin.
2. Il est arrivé un bateau aujourd'hui? Non, .................trois bateaux.
3. Il faisait froid? Non, ...
4. Il vous faudra de l'argent? Oui,...
5. Il n'y a eu aucun problème? Non, mais demain....
6. Vous regrettez d'avoir fait cela? Oui, je...
7. Il te faut partir maintenant? Oui...
8. Il vous faut des billets, messieurs? Oui, ...
9. Aujourd'hui il va neiger, n'est0ce pas? Oui, et hier aussi...
10. Est-ce qu'il y avait beaucoup de touristes à la plage? Non, .......personne.
exercice 2
1. Er zijn drie brieven voor u aangekomen.
2. Het is slecht weer vandaag: het regent, het waait en het is koud.
3. Drie dagen geleden was het nog warm.
4. Het spijt ons dat hij ons verlaat.
5. Zij hebben geld nodig.
6. U zult de rekening moeten betalen, meneer.
7. Ik heb de rekening een uur geleden betaald.
8. Ze moet nu komen.
9. Het is hun gelukt de trein van 7 uur te halen (attraper)
10. Vorig jaar zijn er veel Fransen in ons land geweest.
11. Het verbaast me dat hij steeds wint.
12. Er was geen wijn en er waren geen glazen.
13. We zullen nu moeten beginnen.
14. Zij moeten wachten.
15. Hij moet vandaag werken.
ANTWOORDEN
exercice 2
exercice 2