vorm: nous parl-ons = wij spreken
je parlais = ik sprak
tu parlais
il,elle,on parlait
nous parlions
vous parliez
ils, elles parlaient
regel:
> je neemt de nous-vorm van de présent, haalt daar –ons vanaf en zet de uitgangen erachter.
> Er is maar één uitzondering: het werkwoord être. Van “nous sommes“ kun je namelijk geen –ons afhalen. Deze imparfait moet je dus uit je hoofd leren :
j´étais = ik was
tu étais
il, elle, on était
nous étions
vous étiez
ils, elles étaient
Let op : il y a = er is, er zijn
il y avait = er was, er waren
Gebruik:
a. duurt lang; begin en eind niet bekend
b. beschrijving
c. gewoonte
je parlais = ik sprak
tu parlais
il,elle,on parlait
nous parlions
vous parliez
ils, elles parlaient
regel:
> je neemt de nous-vorm van de présent, haalt daar –ons vanaf en zet de uitgangen erachter.
> Er is maar één uitzondering: het werkwoord être. Van “nous sommes“ kun je namelijk geen –ons afhalen. Deze imparfait moet je dus uit je hoofd leren :
j´étais = ik was
tu étais
il, elle, on était
nous étions
vous étiez
ils, elles étaient
Let op : il y a = er is, er zijn
il y avait = er was, er waren
Gebruik:
a. duurt lang; begin en eind niet bekend
b. beschrijving
c. gewoonte
Oefening. Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
1. Il ………………(regarder) la television.
2. Je ………………….(jouer) du piano.
3. L´école ..........(finir) à quelle heure?
4. Ils ............(réussir) toujours à être les premiers.
5. Vous.................... (répondre) toujours à vos e-mails?
6. Parfois nous ...................(perdre) nos e-mails.
7. Mes soeurs…………..(être) toujours en retard.
7. Mes soeurs…………..(être) toujours en retard.
8. Luc .............(avoir) un chien.
9. Elles …………..(faire) de la danse.
10. Nous …………..(aller) à l´école en bus.
ANTWOORDEN
1. regardait
2. jouais
3. finissait
4. réussissaient
5. répondiez
6. perdions
7. étaient
8. avait
9. faisaient
10. allions
gebruik passé composé en imparfait
ensuite = daarna
tout de suite après = meteen daarna
tout à coup = plotseling
soudain = plotseling
cette année = dit jaar / dat jaar
ce mois = deze / die maand
cette semaine deze / die week
Passé Composé
a. korte gebeurtenissen
b. resultaat belangrijk
c. begin en eind bekend: Je suis resté trois jours. Imparfait
a. duurt lang ( Ik was aan het.. / Ik zat te...; begin en eind niet bekend )
b. beschrijving
c. gewoonte
Leer ook het volgende rijtje:
puis = vervolgens
alors = toenensuite = daarna
tout de suite après = meteen daarna
tout à coup = plotseling
soudain = plotseling
cette année = dit jaar / dat jaar
ce mois = deze / die maand
cette semaine deze / die week
souvent = vaak
toujours = altijd
quelquefois / parfois = soms
autrefois = vroeger
tout le temps = de hele tijd
avant = hiervoor
de temps en temps = af en toe