Pagina's

gouden regels

 

GOUDEN REGELS



gouden regels bij het schrijven van een tekst:


ONDERBOUW
 
1.  Voor ieder zelfst.n.w. moet een lidwoord komen in het Frans:
     * de / het: le, la, l', les ; geen lidw in Ndl: du, de l', de la, des
     * MAAR na algemene bewering > toch le / la / les   
     * MAAR na aimer etc > le / la / les (zelfs bij ontkenning) 
     * MAAR na een  hoeveelheid of een ontkenning (behalve bij être)
        veranderen un / une /  du / de la / de l'/ des in  DE.  (le, la, les dus niet) 
        MAAR: plusieurs livres = meerdere boeken / sans livres = zonder boeken        
     * Je krijgt ook alleen DE na: avoir peur de / avoir envie de / avoir besoin de
     * de + le = du / de + les = des / de + des = de (des vervalt dan)  
     * à + le = au / à + les = aux

2. bijvoeglijk naamwoord Let op: m, v, ev, mv + plaats
    cher papa et chère maman; une plus haute tour; la meilleure chanson

 3. bijwoord: bijv.n.w. + -ment of aparte vorm: bien / mieux / longtemps / mal

4. voorzetsels / tijdsbepalingen 
   * naar / in + plaats: en France / au Portugal / aux Pays-Bas / à Paris
   * naar + persoon: chez Pierre (naar/bij P thuis), vers Pierre (naar / in de richting van P)
   * met de : en vélo, en train, en avion, etc, maar: à pied
   * in het weekend = le weekend / 's nachts = la nuit / 's avonds = le soir; 
     maar: à 4 heures du matin = om 4 uur in de ochtend
   * in mijn vrije tijd = pendant mon temps libre / in mijn vakantie = pendant mes vacances
   * ik ben op vakantie = je suis en vacances / ik ga op vakantie = je pars en vacances
   * toujours = altijd / tous les jours = alle dagen, iedere dag

5.bezit vnw: mon, ma, mes / ton, ta, tes / son, sa, ses / notre, nos / votre, vos / leur, leurs

6. ontkenningen
ne...pas = niet / ne...jamais = nooit / ne...pas du tout = helemaal niet / ne...pas encore = nog niet / ne...plus = niet meer / ne...que = slechts, alleen maar /ne...rien = niets; Rien ne...(aan begin van een zin) / ne...personne = niemand; Personne ne...(aan begin van een zin)

7.persoonlijk voornaamwoord
* lijdend voorwerp: le, la, les   (me, te, nous, vous) = hem / haar / het
* meewerkend voorwerp (à + persoon): lui, leur (me, te, nous, vous) = aan hem / aan haar / aan mij
* de + zaak > en = er, ervan, erover, eraan, ...
* ander voorzetsel + zaak > y 
plaats: 1. voor infinitif 2. voor pers.vorm
 

* ander voorzetsel + persoon (en ook: "penser à"):  voorzetsel + moi, toi, lui, elle, nous, vous, eux, elles ikzelf = moi-même, toi-même, …nous-mêmes, ..

8. vragend vnw

9. werkwoordstijden onderbouw

* OB kies voor de tegenwoordige of de verleden tijd, maar gebruik ze niet door elkaar. 
* OB passé composé: opeenvolgende handelingen
* OB imparfait: gewoonte, beschrijving, was aan het...

 10. woordvolgorde: onderwerp + alle werkwoorden + rest  
* bijwoord en ook korte bijwoorden van tijd (toujours, déjà) direct achter werkwoord waar het bij hoort, maar bij pc na het hulpwerkwoord.
Vertaal nooit Nederlandse zinnen. Die hebben een heel andere structuur.
Houd je zinnen kort en eenvoudig. Om je tekst naar bovenbouw-niveau te tillen gebruik je regel 11 t/m 20.
* Een zin die begint met parce que is een bijzin en zit aan een hoofdzin vast.

BOVENBOUW 

11. aanw vnw:   ce / cet, cette, ces + zelfst nw

12. die / dat / wat   (betrekkelijk vnw) 
    * de persoon die naast mij woont = la personne qui habite à côté (onderwerp van het ww erna)
    de persoon die ik zie = la personne que je vois (geen ondw van het ww erna)
    qui en que verwijzen terug naar een zelfst.n.w. ,  anders neem je ce qui of ce que
    * onderstreep wat (dat wat) erna komt = soulignez ce qui suit (= onderwerp van het ww erna)
       ik kan doen wat (dat wat) ik wil = je peux faire ce que je veux (= geen ondw van het ww erna)  

13. ieder / alle     (tout, toute, tous, toutes ) 
      tout le livre = het hele boek / tous les livres = alle boeken /
      toute la ville = de hele stad  / toutes les villes = alle steden
      iedereen = tout le monde (de hele groep) / chacun (ieder individu)
      de hele wereld = le monde entier
      tout = alles  / tous(m), toutes (v) = allen
      andere dingen = d'autres choses / iets anders = autre chose
      iets moois = quelque chose d'intéressant 

14. het / dat 
   *  ce + être  C'est lundi. (dagen, maanden);     ça / cela + andere werkwoorden
   *  los gebruikt: ceci (dit), cela / ça (dat) Ne fais pas cela. 
   *   il fait + weer  Il fait chaud.
   *  Il est + tijd Il est huit heures.
   *  ce, cet, cette, ces + zelfst nw
   *   ik denk dat = je pense que    ik hoop dat = j'espère que + futur

15.  van een werkwoord kun je in het Frans geen zelfst.n.w. maken
       het lezen = NIET: le lire......    Er zijn twee oplossingen:
        a. het lezen > la lecture (er is een woord voor; zie woordenboek)
        b. Lire des livres romantiques me détend. (infinitif gebruiken of omschrijven)

16.  om = à / de / (niets)
       Ik vind het leuk om bladzijden over te slaan = j'adore sauter des pages >
       kijk in het woordenboek bij adorer > om wordt hier niet vertaald

17 werkwoorden bovenbouw
* BB futur (du passé), subjonctif
* BB na si geen futur(du passé) in rest van de zin juist wel.
* werkwoord opzoeken in Van Dale woordenboek: achter het werkwoord staat een cijfer,  daarmee kun je achterin de vervoeging opzoeken.
 

18. vocabulaire / spelling /veel gemaakte fouten
* Gebruik geen woorden die je zelf nog nooit gehoord of gezien hebt. 
* aussi altijd aan het eind van een zin(sdeel)
* zeer, erg = très; te (veel) = trop
* hij kan = hij heeft de tijd > il peut ; =  hij is in staat om > il sait
* ik doe graag... = j'aime faire...
* er is / zijn/ er staat / er ligt + zelfst.n.w. = il y a; in de kamer is een tafel = il y a une table
* daar = là-bas
* waar? = où
* of =  rood of zwart = rouge ou noir / ik weet niet of = je ne sais pas si... 
* voir = zien / regarder = kijken (naar) / entendre = horen / écouter = luisteren (naar)
* lopen = aller / venir / sortir / entrer / s'approcher; marcher = stevig de pas erin hebben
* hij zit = il est assis / hij gaat zitten = il s'asseoit