In klas 1 heb je al geleerd: FUTUR PROCHE (nabije toekomst)
Regel: vorm van aller + infinitif
Je vais manger = ik sta op het punt te gaan eten
je vais partir = ik sta op het punt om te vertrekken
Maar er is nog een futur: FUTUR SIMPLE
parler = spreken
je parlerai = ik zal spreken
tu parleras
il,elle,on parlera
nous parlerons
vous parlerez
ils, elles parleront
Regel:
> je neemt het hele werkwoord en zet de uitgangen erachter.
> Let op : het hele werkwoord moet wel op een R eindigen.
perdre = verliezen
stam van de futur: perdr (haal de -e eraf)
je perdrai = ik zal verliezen
tu perdras
il,elle,on perdra
nous perdrons
vous perdrez
ils, elles perdront
De volgende werkwoorden hebben een onregelmatige futur:
être je serai = ik zal zijn
avoir j’aurai = ik zal hebben
voir je verrai = ik zal zien
faire je ferai = ik zal doen / maken
aller j’irai = ik zal gaan
envoyer j’enverrai = ik zal sturen
pouvoir je pourrai = ik zal kunnen
vouloir je voudrai = ik zal willen
savoir je saurai = ik zal weten
Oefening. Zet het werkwoord tussen haakjes in de futur.
1. Il ………………(regarder) la television.
2. Je ………………….(jouer) du piano.
3. L´école ..........(finir) à quelle heure?
4. Ils ............(réussir) toujours à être les premiers.
5. Vous.................... (répondre) toujours à vos e-mails?
6. Parfois nous ...................(perdre) nos e-mails.
7. Mes soeurs…………..(être) toujours en retard.
7. Mes soeurs…………..(être) toujours en retard.
8. Luc .............(avoir) un chien.
9. Elles …………..(faire) de la danse.
10. Nous …………..(aller) à l´école en bus.
Oefening. Zet het werkwoord tussen haakjes in de futur.
1. Il …regardera……………
2. Je …jouerai……………….
3. L´école ...finira.......
4. Ils ....réussiront........
5. Vous....répondrez................
6. Parfois nous ...perdrons..............
7. Mes soeurs…seront………..
8. Luc ....aura........
9. Elles …feront……….
10. Nous …irons………..
