futur simple
In het Frans gebruikt men voor handelingen in de toekomst consequent de futur en de futur du passé.
Demain il partira. = Morgen vertrekt hij (zal hij vertrekken)
Il a dit qu'il partirait demain. = Hij zei dat hij morgen vertrok (zou vertrekken).
oefeningen
futur proche
Wanneer iets zeer binnenkort (dadelijk) zal of zou gebeuren, gebruik je de
futur proche: aller + infinitif.
Je vais vous aider. = Ik zal u (meteen) helpen.
Nous allons partir. = We staan op het punt om te vertrekken.
Il allait sortir.= Hij zou net uitgaan.
gebruik van de tijden: uitdrukkingen
aller = op het punt staan te gaan doen
venir de = zojuist gedaan hebben
aller = op het punt staan te gaan doen
venir de = zojuist gedaan hebben
Je
vais vous aider. = Ik zal u (meteen) helpen.
Il
allait partir. = Hij stond op het punt om te vertrekken.
Il
vient d'arriver. = Hij is zojuist aangekomen.
Il
venait de partir. = Hij was zojuist vertrokken.
oefening 2: vertaal het stuk zin tussen haakjes
1. Le train (zal vertrekken) dans deux minutes.
2. Je (stond op het punt om te vertrekken).
3. Ta soeur (is zojuist thuisgekomen).
oefening 2: vertaal het stuk zin tussen haakjes
1.va partir
2. allais
partir
3.vient de
rentrer